Dit opiniestuk verscheen eerder in Den Haag Centraal.
Ongewenste nieuwbouw kun je voorkomen door voor elke wijk vast te stellen wat er de dominante bouwstijl is en die leidend te maken, betoogt Rutger de Ridder. Den Haag kent een rijke traditie als ‘stad van wijken’. Haagse wijken zijn heel specifiek door hun kenmerkende architectuur. Zo is de Archipelbuurt beroemd om zijn neorenaissance-stijl die is ontstaan in de negentiende eeuw. De huizen worden gekenmerkt door rode bakstenen gevels waarbij witte versieringen de gevelopeningen verfraaien. In de vlak voor de oorlog door Berlage bedachte uitbreidingswijken, zoals de Bomen- en Bloemenbuurt, is eveneens kenmerkende architectuur te vinden, die van de jaren dertig: in bruine baksteen opgetrokken portiekwoningen met platte daken en lange lijnen.
Het grootste gedeelte van deze wijken is al benoemd tot beschermd stadsgezicht. Dat is echter niet voldoende om de wijken goed te beschermen. Nieuwe bebouwing moet passen bij de bestaande gebouwen. Daarom moet in iedere wijk een eigen, kenmerkende architectuurstijl worden aangewezen. Te vaak zie je in wijken gebouwen die daar totaal niet passen. Een voorbeeld zijn de flats tussen de Cornelis de Wittlaan en de President Kennedylaan. Deze gebouwen hebben geen enkele architectonische relatie met de gebouwen van het Statenkwartier. Zelfs na gewenning blijven ze een vreemde eend in de bijt. Ondanks de beschermde status van de wijk was het mogelijk om die flats te bouwen. Als het aan de Haagse VVD ligt, was dat eens, maar nooit weer. Ook nieuwe gebouwen moeten passen bij de leidende architectuur in de wijk.
Passend
Bescherming van beeldbepalende en monumentale gebouwen betekent niet alleen dat je besluit dat die gebouwen niet gesloopt mogen worden. Volgens de Haagse VVD zou het doel moeten zijn die gebouwen te versterken in hun omgeving. Dat kan alleen als de omringende bebouwing passend is. Het gebouw waar café Leopold in is gevestigd bijvoorbeeld, op de hoek van het Plein en de Herenstraat, verzwakt de historische bebouwing eromheen. Omdat de overheid verantwoordelijk is voor de juridisch-planologische besluiten, is het niet meer dan normaal dat de gemeente zich maximaal inspant voor bescherming van Haagse wijken. Dat begint met heldere en duidelijke regels: wat mag wel, wat mag niet? Om dat te kunnen bepalen, moet begonnen worden met het omschrijven van het karakter van de wijk. Daarbij vormen de gebouwen die je wilt beschermen het uitgangspunt, niet de bestaande vreemde eenden. Het Zeeheldenkwartier wordt namelijk niet beter beschermd als je het gebouw op de hoek van het Piet Heinplein en de Anna Paulownastraat als voorbeeld gebruikt. Kies beschermenswaardige panden als voorbeeld.
‘Moeilijk, moeilijk’
Het college durft geen kleur te bekennen, het zet geen enkele stap om te omschrijven wat wel en wat niet wenselijk is in een wijk. De Haagse VVD vraagt al jaren om wijkspecifieke beeldkwaliteitsplannen. De reactie van het college is steevast: moeilijk, moeilijk, moeilijk. Als het college de wijken echt beter wil beschermen, moet het eindelijk in actie komen. En anders moeten we als raad de juiste weg maar weer wijzen.
‘Gebouwen die je wilt beschermen, vormen het uitgangspunt’
De Haagse VVD stelt voor te starten met het benoemen van een architectonische stijl per wijk. Iedere nieuwbouw of grootschalige verbouwing moet passen in die architectonische stijl. We slaan daarmee twee vliegen in één klap: we beschermen de bestaande gebouwen beter en we versterken de architectonische en stedenbouwkundige verschillen tussen de wijken. Duidelijke regels helpen zowel ontwikkelaars als bewoners. Bewoners van bijvoorbeeld het Statenkwartier weten dan dat ontwikkelingen altijd passen binnen de stijl van hun wijk, ontwikkelaars weten waar ze zich aan moeten houden.
Er is al te veel verloren gegaan in Den Haag. We moeten nu kiezen voor het behoud en de versterking van wat mooi en waardevol is in onze stad. Rutger de Ridder is bouwkundige en is gemeenteraadslid voor de VVD in Den Haag.